vrijdag, oktober 17, 2008

Een slangenjager die de kleur grijs niet kent - Carla del Ponte

Een slangenjager die de kleur grijs niet kent - Trouw

Een slangenjager die de kleur grijs niet kent

    Click here to find out more!

    Met gemengde gevoelens nam Carla del Ponte eind vorig jaar afscheid van het Joegoslavië-tribunaal. Ze had de nodige verdachten achter de tralies gekregen, maar ze had meer willen bereiken, schrijft ze in haar memoires.

    Het is dringen geblazen op de publieke tribune van het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag, als op 3 april dit jaar de rechters uitspraak doen in de zaak tegen de Kosovaarse Albanees Ramush Haradinaj. Volgens de aanklager heeft deze ex-guerrilla zich eind vorige eeuw schuldig gemaakt aan 37 oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waarvan vooral Serviërs het slachtoffer zijn geweest. Maar de rechters hebben het niet kunnen ontdekken. Vrijspraak, luidt hun oordeel, en in de rechtbank gaat het dak er bijna af.

    Carla del Ponte, de vrouw die Haradinaj voor het gerecht heeft gesleept, is er niet bij. Eind 2007 is ze opgestapt als hoofdaanklager, inmiddels is de Zwitserse ambassadeur in Argentinië. Gevraagd naar een reactie op de vrijspraak antwoordt ze afgemeten: „We weten maar al te goed dat er veel moeilijkheden waren." Maar na lezing van haar vorige week onder de titel 'Mevrouw de aanklager' in het Nederlands verschenen memoires is niet moeilijk voor te stellen hoe ze moet hebben gebaald.

    Het is dan ook een onthutsend hoofdstuk, dat over Del Ponte's pogingen aan te tonen dat in de Kosovo-oorlog niet alleen Serviërs, maar ook Albanezen daders zijn geweest. Politici ter plekke smeren haar stroop om de mond („niemand mag boven de wet staan") en doen verder niets. Getuigen worden bedreigd. Een commandant van de Navo-troepenmacht in het gebied waarschuwt dat als inderdaad Albanezen worden gearresteerd „er heel wat plaatselijke leiders onder escorte van de Verenigde Staten op vakantie gaan". En vertegenwoordigers van de VN-missie blijken vooral bang voor hun eigen hachje: „hoe moet dat met de politieke stabiliteit?"

    Onthutsend, zeker, maar ook typerend voor de omstandigheden waaronder de Zwitserse haar werk moest doen en waarin ze als vertegenwoordiger van het recht voortdurend in botsing kwam met politiek opportunisme, of, zo u wilt, de politieke realiteit. Ze reist de Balkan af, de wereld rond, om politieke leiders tot medewerking te pressen - het tribunaal zelf kan immers niemand arresteren. Maar ze stuit steeds op een muro di gomma, een muur van rubber, een Italiaanse uitdrukking voor een „afwijzing die zo is verpakt dat ze er niet uitziet als een afwijzing".

    Natuurlijk, mevrouw, u heeft gelijk, u doet goed werk, hoort ze in Zagreb, in Sarajevo, in Skopje, in Washington, in Parijs, in Londen. Iedereen belooft medewerking. Maar dat is het dan. Alleen in Belgrado maken ze doorgaans van hun hart geen moordkuil. Zoals de Joegoslavische minister van justitie Peter Jojic die in mei 2000 op haar verzoek tot medewerking reageert met een brief gericht 'aan de Hoer Del Ponte'. De Serviërs, schrijft ze, kozen tenminste voor de frontale aanval en daar kon ze nog wel een 'merkwaardig soort respect' voor opbrengen.

    Del Ponte (1947, Bignasco) volgt in 1999 de Canadese Louise Arbour op. Ze heeft dan al naam gemaakt door als officier van justitie in Zwitserland de strijd aan te binden met de Italiaanse en Russische maffia. Het leverde haar de reputatie van onverschrokken en voor de duvel niet bang. In haar memoires bevestigt ze die graag. Niets voor niets begint het eerste hoofdstuk met een anekdote uit haar jeugd, toen ze als kind met haar broers erop uit trok om giftige adders te vangen, die ze voor vijftig cent per stuk verkocht aan een laboratorium in Locarno.

    De analogie moge duidelijk zijn. Of zoals ze zelf zegt: „Ik ben, ook nu nog, meer slangenjager dan jurist. Na een kwarteeuw als aanklager kunnen mijn ogen zwart en wit beter onderscheiden dan grijstinten, en dat vind ik een goede eigenschap." Verdachten hoeven niet op coulance te rekenen, zo blijkt als ze verhaalt over de tijd dat ze als beginnend jurist als verdediger werd toegewezen aan verdachten. „Ik zocht mijn cliënten meestal op in de gevangenis en dan jammerden ze altijd: Ik heb het niet gedaan, maar ze kwamen niet met overtuigende alibi's. Dat stond me al gauw tegen."

    Het is een afkeer die ze ook tegenover menig verdachte van het Joegoslaviëtribunaal niet kan verbergen. Al heeft ze dat, lijkt het, soms zelf niet in de gaten. Merkwaardig is de passage waarin ze een ontmoeting beschrijft met de Bosnisch-Servische politica Biljana Plavsic, die zich in 2001 meldde in Den Haag en gedeeltelijk schuld bekende. „Wat ze uitkraamde was weerzinwekkend en ik maakte snel een eind aan het gesprek." Toch meent de aanklager dat haar contact met Plavsic „ondanks haar gezwets over het superieure Servische ras zo hartelijk was geweest" dat de Servische wel als getuige voor haar wil optreden. Maar nee.

    Voor hartelijk contact lijkt ze überhaupt weinig tijd te hebben, ook niet met degenen die als medestanders kunnen worden beschouwd. Die worden langs diezelfde zwart-witschaal beoordeeld. Zoran Djindjic bijvoorbeeld, de Servisch premier die in 2003 juist wegens diens samenwerking met Den Haag wordt vermoord, kan de toets der kritiek uiteindelijk toch niet doorstaan. „Djindjic zou voor mij altijd iemand blijven met wie ik moest onderhandelen". Hij hoorde, met andere woorden, toch niet 'tot hetzelfde kamp'. Ook binnen het Tribunaal zelf kunnen weinigen, op een klein groepje vertrouwelingen na, het helemaal goed doen. Aanklager Geoffrey Nice niet, die steken zou hebben laten vallen in het proces tegen ex-Servisch president Slobodan Milosevic; allerlei anonieme medewerkers niet, die ondeskundig en laks zouden zijn geweest.

    Als Del Ponte eind 2007 afscheid neemt, doet ze dat met gemengde gevoelens. Ze heeft tientallen verdachten in Den Haag én veroordeeld gekregen. Maar er is ook frustratie. Over (natuurlijk) het onvoltooide proces tegen Milosevic. Over de onmogelijkheid serieus te kijken naar eventuele misdaden begaan door de Navo in de Kosovo-oorlog.

    Geen opmerkingen: